Wat zal Ik u doen, 0 Efraim? Hosea 6:4
De meesten van Gods volk hebben iets bijzonders, dat zij vervuld wensen. De meeste levende zielen hebben een bijzondere verzoeking van welke zij wensen bevrijd te worden. Zo enigen van ’s Heeren kinderen al hun wensen in één bede konden verenigen, dan zou het zijn: de vergeving hunner zonden aan het geweten bezegeld te verkrijgen. Zo anderen van Gods volk al de behoeften hunner ziel in één zin konden samenvatten, dan zou het zijn: gebracht te worden tot hel genot van de vrijheid des Evangelies. Zo anderen in één kort gebed de voornaamste begeerte van hun hart konden samentrekken, het zou zijn: bevrijd te worden van de grote verzoeking, of behoed te worden tegen een bijzondere kwelling. En zo anderen in één verzoek het vurig verlangen, dat hun borst doet zwoegen, konden uitdrukken, het zou zijn: verlost te worden van een bijzondere beproeving of kwelling, die somtijds hen schijnt te dreigen hen in het stof neer te drukken. Wanneer de Heere hen dan maar in staat stelt tot Hem te komen en tot Hem te zeggen, wat er in hun hart omgaat, is het alsof Hij zeide: „Vrees niet het Mij te zeggen; Ik weet het reeds; Ik heb de macht u uw verzoek toe te staan; Ik wil u het begeerde antwoord geven. Wat zal Ik u doen? Zeg Mij wat het is!” De Heere moedigt aldus een ieder aan en stelt hem in staat tot Hem te naderen, om Hem te zeggen wat hij nodig heeft; en als hij in staat is het voor zijn troon neder te leggen, is het reeds half beantwoord. De nodige zegening is op weg; gelijk Gabriël heeft zij het paleis verlaten en haast zich de ziel te bereiken.
’k Hef mijn ziel, o God der góden,
tot U op. Gij zijt mijn God!
’k Heb op U vertrouwd in noden,
weer van mij toch schaamt’ en spot.
Dat mijn vijand nooit van vreugd
om mij opspring’. Die U wachten,
dekt nooit schaamt’, maar die de deugd
zonder oorzaak stout verachten.
Ps. 25:1