Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de mens Christus Jezus. 1 Timotheüs 2:5
Dat Hij God is, is de enige grondslag, waarop Hij zaligheid heeft aangebracht; want het is zijn eeuwige Godheid, die kracht, werking en waardigheid geeft aan alles, wat Hij als mens voor zijn uitverkoren volk deed en leed. Indien Hij niet God was, God en mens in één heerlijk Persoon, welke hoop zou er dan zijn voor onze schuldige zielen? Zou zijn bloed voor onze zonden kunnen boeten, zo de Godheid er geen kracht aan gaf? Kan zijn rechtvaardigheid ons rechtvaardig maken, zo de Godheid geen verdienste en waarde schonk aan alles wal zijn mensheid gedaan en geleden heeft? Kon zijn liefhebbend hart medelijden met ons hebben en ons bevrijden, zo Hij niet „als God over alles” alles zag en wist wat er in ons omgaat, en niet alle macht, zowel als alle medelijden had, om voor ons tussenbeide te treden? Wij zijn gedurig in omstandigheden, waarin geen mens ons van nut kan zijn en waarin wij onszelf niet kunnen helpen of verlossen; wij dwalen als schapen en kunnen de weg naar de schaapskooi niet vinden; wij zwerven gedurig afgoden na en houwen ons „gebroken waterbakken” uit en kunnen niet terugkeren tot de „Fontein van levend water”. Hoe welkom en hoe zoet is het dan voor hen, die zo beproefd worden, te zien, dat er een genadige Immanuël aan de rechterhand des Vaders is, wiens hart vol is van liefde en wiens ingewanden rommelen van mededogen; die zijn bloed heeft gestort, opdat zij mochten leven; die een heerlijke rechtvaardigmaking heeft gewrocht en in staat is allen die door Hem tot God komen, te zaligen.
God is een toevlucht voor de zijnen,
hun sterkt’, als zij door droefheid kwijnen;
zij werden steeds zijn hulp gewaar
in zielsbenauwdheid, in gevaar.
Dies zal geen vrees ons doen bezwijken,
schoon d’aard uit hare plaats mocht wijken,
schoon ’t hoogst gebergt’ uit zijne steê
verzet werd in het hart der zee.
Ps. 46:1